Publicaties
P.R. van der Vorst, "De CAR-verzekering en toekomstige bedrijfsschade (DSU)", M.A.D. Lex, VAST 2024, P-005.
Dit artikel is tevens gepubliceerd in VAST. Op 27 oktober 2023 heeft de Technische Commissie Engineering van de VNAB de modelclausule ‘Toekomstige Bedrijfsschade’ (hierna: de ‘modelclausule’) gepresenteerd. Deze is ontworpen om aan te sluiten op de reeds door de VNAB ontwikkelde Nederlandse Beurspolis Voor Bouw- En Montagewerken 2013 (‘NBBM’). De NBBM is een model- c.q. basispolis, waarmee – kort gezegd – materiële schade aan bouwwerken verzekerd kan worden. Met de introductie van de modelclausule Toekomstige Bedrijfsschade faciliteert de VNAB in een uitbreiding van de onder de NBBM geboden dekking door in aanvulling op de onder deze constructieverzekering verzekerde materiële schade ook bedrijfsschade mee te verzekeren. In deze bijdrage gaat de auteur in op de werking van de nieuwe modelclausule, waarbij eerst wordt ingegaan op de algemene kenmerken van een constructieverzekering.
P.R. van der Vorst, "Zijn (deeltjes van) zonnepanelen de nieuwe omgewaaide bomen?", M.A.D. Lex, VAST 2023, B-028.
Dit artikel is tevens gepubliceerd in VAST. Op 10 april 2023 brak een grote brand uit in een bedrijfspand te Etten-Leur. Daarbij raakten ook de op het dak geplaatste zonnepanelen beschadigd en werden zonnepaneeldeeltjes door de brand meegevoerd. Scherpe deeltjes werden tot wel 6 km op andermans terrein verspreid. Zo’n zes weken later was het weer raak in Etten-Leur. Amper een kilometer verwijderd van deze locatie zijn bij een brand in een loods van een plantenkweker 300 tot 400 zonnepanelen verbrand. De scherven van deze zonnepanelen zijn tot op 1 km verspreid over naburige weilanden. Ook bij diverse andere branden was het raak, met als gevolg dat er discussie is ontstaan over de vraag wie voor welke schade aansprakelijk is.
P.R. van der Vorst, "Beroepsaansprakelijkheid van de gerechtsdeskundige; aansprakelijk voor gebrekkige opdrachtvervulling", M.A.D. Lex, VAST 2022, P-031.
Dit artikel is tevens gepubliceerd in VAST. Kan een gerechtsdeskundige worden aangesproken op een gebrekkige vervulling van zijn opdracht nadat deze in een procedure een deskundigenbericht heeft afgeleverd en partijen daarover zijn uitgeprocedeerd? Of dat kan, welke maatstaf daarvoor geldt en welke perikelen daarbij kunnen komen kijken, bespreekt de auteur in dit artikel.
T.L. Cieremans e.a., "Kroniek tuchtrecht", Advocatenblad 2022, 6, p. 68-69.
Deze Kroniek behandelt de uitspraken van de tuchtrechter uit de periode april 2020 tot maart 2022 op het gebied van het materieel tuchtrecht of het tuchtprocesrecht die interessant, nuttig of illustratief zijn voor de praktijk. In verband met de actuele ontwikkelingen rond het dekenaal toezicht is bijzondere aandacht besteed aan de positie van de deken en de verhouding tussen advocaten en de deken in het tuchtrecht. Tevens komt een aantal in het oog springende materieeltuchtrechtelijke aspecten aan bod, zoals de omgang met vertrouwelijke informatie uit bijvoorbeeld mediation, de relatie tot verzekeraars en de tenaamstelling van declaraties.
E.E. Krikke, "Een nieuwe benadering van de 'aftrek-nieuw-voor-oud'?", SCHADE magazine 2022, 2, p. 34-35.
Schade vergoeden: dat betekent de benadeelde zo veel mogelijk in de toestand brengen waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Daarbij worden alle omstandigheden van het geval zo veel mogelijk in acht genomen. Bij beschadiging van zaken bestaat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd uit de waardevermindering, in het algemeen te begroten op de objectieve kosten van herstel. Herstel van de zaak heeft echter tot gevolg dat ook de preexistente gebreken van de zaak hersteld worden. Als een resultaat daarvan kan het gebeuren dat de schadelijdende partij na herstel beter af is dan voorafgaand aan het schadeveroorzakende voorval. In dergelijke gevallen kan soms reden bestaan om een “aftrek nieuw voor oud” toe te passen. In deze bijdrage voor het Schademagazine wordt naar aanleiding van een recent vonnis van de Rechtbank Rotterdam ingegaan op de toepassing van de “aftrek nieuw voor oud”.
M. Jongkind en E.C.M. Esveld, "Schadeverzekering en faillissement", de Beursbengel december 2021, nr. 910, p. 14-17.
Een faillissement van een (rechts)persoon heeft de nodige (rechts)gevolgen, ook voor de lopende verzekeringen van die (rechts) persoon. De ‘spelregels’ veranderen door het faillissement. Het voortbestaan van de verzekering is niet vanzelfsprekend en de schaderegeling vergt extra alertheid van verzekeraars en makelaars. In dit artikel wordt een korte schets gegeven van de effecten van een faillissement op de polis en van de invloed van een faillissement op de schaderegeling.
P.R. van der Vorst, "De nieuwe beursbrandvoorwaarden: de VMZB 2021", M.A.D. Lex: VAST 2021, P-053.
Dit artikel is tevens gepubliceerd in VAST. Op 28 juni 2021 heeft de VNAB de nieuwe modelvoorwaarden voor brandverzekeringen gepresenteerd: de VNAB Modulaire voorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsschadeverzekering 2021 (‘VMZB 2021’). Dit betreft een model- c.q. basispolis waaronder dekking wordt geboden voor zowel zaakschade als bedrijfsschade. Deze voorwaarden zijn de opvolger van de in de beursbranche veelgebruikte NBZB 2006 (Nederlandse Beursvoorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsschadeverzekering) en zijn te karakteriseren als een evolutie van die thans vijftien jaar oude voorwaarden. De auteur schetst in zijn bijdrage het karakter en de werking van de VMZB 2021, en gaat daarbij in op de hoofdlijnen van de materiële dekkingsomvang en enkele wijzigingen ten opzichte van de oude condities (de NBZB 2006).
E.C.M. Esveld, "Geen (deel)prestatie, geen klachtplicht?", M.A.D. Lex: VAST 2022, N-001.
De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest Brocacef-FGC uit 2007 dat de klachtplicht slechts ziet op gevallen van ondeugdelijke nakoming, en niet op gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht. In de hier geannoteerde zaak verrichtte de advocate enige tijd werkzaamheden, maar stopte daarmee op enig moment. De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk vrij bondig dat de klachtplicht toepassing miste. Maar kwam dat omdat een deelprestatie niet was verricht, of omdat vanaf enig moment geheel niets meer was gepresteerd? Mijns inziens was dat laatste het geval.
P.R. van der Vorst & D.B. van Ark, "COVID-19 en bedrijfsschadedekking; wegdenken van niet-gedekte gevaren toegelaten?", M.A.D. Lex: VAST 2021, B-041.
Deze noot is tevens gepubliceerd in VAST. Vorig jaar werd door de Britse toezichthouder, de Financial Conduct Authority (FCA), een testcase gestart waarin de Engelse High Court of Justice (HCoJ) een oordeel werd gevraagd over de uitleg van bedrijfsschadedekkingen in het licht van de uitbraak van COVID-19. In dit blog gaan de auteurs dieper in op de berekening van bedrijfsschade bij dekking voor COVID-19.
P.R. van der Vorst & D.B. van Ark, "COVID-19 en bedrijfsschadedekking. Muteert de polis (mee)?", SCHADE magazine 2021, 2, p. 38-39.
Vorig jaar werd er door de Britse toezichthouder, de Financial Conduct Authority (hierna: ‘FCA’), een test case gestart waarin de Engelse High Court of Justice (hierna: ‘HCoJ’) een oordeel werd gevraagd over de uitleg van bedrijfsschadedekkingen in het licht van de uitbraak van COVID-19. De uitleg van 21 polissen stond centraal met belangrijke implicaties voor veel verzekeringnemers, veelal bedrijven in het midden- en kleinbedrijf, zoals kroegen en nagelstudio’s.
E.C.M. Esveld, "De Hoge Raad schept duidelijkheid over rechtsdwaling bij verjaring", M.A.D. Lex: VAST 2020, N-0046.
Deze noot is tevens gepubliceerd in VAST. Het geannoteerde arrest heeft met name implicaties voor de rechtspositie van juridisch dienstverleners, zoals fiscalisten, notarissen en advocaten, en daarmee ook voor hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraars en hun cliënten. De Hoge Raad geeft namelijk antwoord op de vraag wanneer de korte verjaringstermijn een aanvang neemt bij schadevergoedingsvorderingen die zijn gestoeld op ondeugdelijke juridische prestaties. Normaliter komt rechtsdwaling voor rekening van de benadeelde dwalende. Dat uitgangspunt ziet echter niet op de kennis en inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een prestatie te beoordelen. In deze noot wordt dit nader uitgewerkt, komt de achtergrond hiervan aan de orde en passeren enkele grensgevallen de revue.
P.R. van der Vorst, "De FCA-testcase: slaat ‘viruswaanzin’ toe bij polisuitleg?", M.A.D. Lex: VAST 2020, B-0048.
Deze bijdrage is tevens gepubliceerd in VAST. In een door de Britse toezichthouder (Financial Conduct Authority, “FCA”) gestarte testcase heeft de Engelse High Court of Justice ("HCoJ") enkele principiële oordelen gegeven over de uitleg van bedrijfsschadedekkingen in het licht van COVID-19. Dit gaat weliswaar over polissen naar Engels recht, maar het is niettemin zinvol te onderzoeken wat de testcase voor Nederlandse polissen kan betekenen. Heeft de FCA-testcase een voorbeeldfunctie voor de polisuitleg naar Nederlands recht? Hoe zou de Nederlandse rechter met de problematiek omgaan? In deze bijdrage geeft de auteur een beknopte analyse van een tweetal subonderdelen van de HCoJ-uitspraak: (i) de uitleg van de term “vicinity” in bedrijfsschadedekkingen en (ii) de hypothetische situatie waarvan bij de berekening van de bedrijfsschade moet worden uitgegaan.
T.L. Cieremans e.a., 'Kroniek tuchtrecht', Advocatenblad 2020, 5, p. 57-71.
Dit is de tweede Kroniek Tuchtrecht waarin de actuele stand van zaken wordt weergegeven ten aanzien van een aantal gedragsregels en tuchtrechtelijke leerstukken. Die stand van zaken ziet op jurisprudentie van het Hof van Discipline en Raden van Discipline in de periode 2018 tot begin 2020. Steeds meer is de invloed van het EVRM merkbaar. Daarnaast deed het Europese Hof zelf ook enkele, voor het advocatentuchtrecht relevante uitspraken.
E.C.M. Esveld, "Eenzijdig fietsongeval en betrokkenheid motorrijtuig: voldoende ‘betrokken’ in de zin van de SVI-polis?", M.A.D. Lex: VAST 2020, N-0020.
Deze noot is tevens gepubliceerd in VAST. Een fietser zoekt dekking onder zijn schadeverzekering voor inzittenden (SVI) voor zijn bij een uitwijkmanoeuvre opgelopen schade. Voor dekking is vereist dat bij het verkeersongeval een motorrijtuig is ‘betrokken’. De rechtbank zegt voor de uitleg van dat begrip aansluiting te zoeken bij artikel 185 WVW, maar lijkt daaraan een andere uitleg te geven. De auteur gaat nader in op de uitleg van dat begrip, en concludeert dat het toegepaste toetsingskader afwijkt van de jurisprudentie en literatuur, en van de betekenis in het Franse recht.
P.R. van der Vorst, "Brandregres en toepasselijkheid omkeringsregel bij schending technische normen", M.A.D. Lex: VAST 2020, N-0017.
Deze noot is tevens gepubliceerd in VAST. Dit betreft een bespreking van een arrest van de Hoge Raad dat voor de brandregrespraktijk van belang is. De Hoge Raad bevestigt dat schending van uit technische richtlijnen voortvloeiende normen aanleiding kan zijn om de omkeringsregel toe te passen. In de noot gaat de auteur in op het belang van de omkeringsregel voor het vaststellen van de brandoorzaak/causaliteit bij brandregreskwesties. Daarnaast bespreekt de auteur welke andere technische normen in aanmerking kunnen komen voor een beroep op de omkeringsregel om de claimant tegemoet te komen bij eventuele causaliteitsonzekerheid.
P.R. van der Vorst & E.C.M. Esveld, "De opmars van cyber(vraagstukken)", SCHADE magazine 2019, 5, p. 33.
Met de opmars van cyber komen tal van klassieke leerstukken in een ander daglicht te staan. Reeds lang gehanteerde begrippen kunnen plots een andere betekenis krijgen door de eigen aard van cyber. In deze bijdrage gaan de auteurs daarop in.
E.C.M. Esveld, "Affectieschade gedekt?", AV&S 2019, 24, afl. 4, p. 129 - 134.
Sinds begin dit jaar hebben naasten en nabestaanden recht op vergoeding van affectieschade. Dit artikel biedt inzicht in de huidige dekking van affectieschade door first-partyverzekeringen en onderzoekt daarnaast de vraag of een ‘behoorlijke verzekering’ op grond van de artikel 7:611 BW-jurisprudentie deze schade behoort te dekken.
P.R. van der Vorst, "Het schemergebied van de risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige opstallen", TAV 2018, 4, p. 19-24.
De in artikel 6:174 BW neergelegde risicoaansprakelijkheid voor opstallen rust op de bezitter van de opstal. Voor ondernemers die geen eigen vastgoed hebben maar dat huren bevat artikel 6:181 lid 1 BW een belangrijke regel. Daaruit volgt een nadere risicoverdeling tussen bezitter en bedrijfsmatige gebruiker. In dit artikel gaat de auteur, mede naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake Schavemaker/Little Kids Furniture, in op de vraag wie voor welke risico’s verantwoordelijk is in het stelsel van de artikelen 6:174 en 6:181 BW, waarbij enkele praktische aandachtspunten worden gesignaleerd die spelen in het schemergebied tussen de verantwoordelijkheid van de opstalbezitter enerzijds en die van de bedrijfsmatige gebruiker anderzijds.
P.R. van der Vorst, "De motorrijtuigenuitsluiting in de AVB; een schaap in wolfskleren?", TAV 2017, 8, p. 25-30.
Een van de standaarduitsluitingen op aansprakelijkheidsverzekeringen voor bedrijven (hierna: de AVB) betreft de motorrijtuigenuitsluiting. Deze uitsluiting lijkt zich door eenvoud te kenmerken. Aansprakelijkheid voor ‘schade die is veroorzaakt met of door een motorrijtuig’ is onder de AVB niet gedekt. Op basis van een letterlijke lezing van deze tekst is iedere schade van dekking uitgesloten als er een motorrijtuig in het spel is. Dat lijkt kristalhelder. Toch leidt het vaststellen van de reikwijdte van deze uitsluiting in de praktijk tot onduidelijkheden en complicaties. Het gaat dan met name om schades waarbij motorrijtuigen zijn betrokken die een ‘dubbele’ functie vervullen, een rij- en werkfunctie. Voorbeelden daarvan zijn vorkheftrucks, mobiele kranen en graafmachines. In dit artikel gaat de auteur in op de reikwijdte van de motorrijtuigenuitsluiting, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op de betekenis van de mogelijkheid om een werkmaterieelpolis af te sluiten.
E.E. Krikke, "De vervangingskostenclausule nader beschouwd", TAV 2017, 2, p. 17 - 22.
Naar aanleiding van het arrest van het Hof Den Haag van 4 oktober 2016 wordt in dit artikel ingegaan op de uitleg van de vervangingskostenclausule in verzekeringsovereenkomsten. Eerst wordt een algemeen kader geschetst, waarbij een groot gedeelte van de jurisprudentie die betrekking heeft op uitleggeschillen over de vervangingsclausule wordt besproken. Vervolgens wordt ingegaan op het voornoemde arrest van het Hof Den Haag, waarin sprake was van schade aan een levend product. Daarbij wordt in het specifiek aandacht besteed aan het beroep van verzekeraars op het zogenoemde “één-op-één-criterium”.
M.B.E. Hendriks & E.E. Krikke, ‘Pelotonrijden praktisch belicht; een eerste verkenning van de aansprakelijkheids- en verzekeringsaspecten van pelotonrijden in het vrachtverkeer’, TAV 2016, 4, p. 22 – 27.
In dit artikel wordt een eerste verkenning gegeven van de implicaties die pelotonrijden voor weggebruikers, transportbedrijven en producenten zal hebben. Een belangrijke conclusie is dat pelotonrijden voortbouwt op reeds gebruikte technieken. Dat betekent echter niet dat er geen enkele verandering optreedt. Het risico van het transportbedrijf verschuift; waar eerst een risico werd gelopen in de vorm van chauffeurs die fouten maken, wordt nu met het invoeren van pelotonrijden het risico van door falende apparatuur veroorzaakte schade groter. Dit risico komt (uiteindelijk) voor rekening van de producent. Deze verschuiving van het aansprakelijkheidsrisico vindt haar weerklank in de verzekering van het transportbedrijf en de producent. Transportbedrijven, producenten en verzekeraars doen er goed aan om de polisvoorwaarden na te slaan op eventuele risicowijzigingsclausules. Zie tevens: http://www.sdujurisprudentie.nl/.
P.R. van der Vorst, "De verjaring van het recht op uitkering; onmiddellijke werking van afwijzingsformaliteiten op “oude” aanspraken?", AV&S 2016, 39, afl. 5, p. 198 - 201.
De Hoge Raad lijkt in zijn arrest van 18 december 2015 een einde te hebben gemaakt aan een overgangsrechtelijk twistpunt ter zake de verzekeringsrechtelijke verjaring. Uit het arrest volgt dat verzekeraars per 1 januari 2006 alle op dat moment reeds lopende claims actief en in overeenstemming met de afwijzingsformaliteiten hadden dienen af te wijzen teneinde de verjaring te kunnen bewerkstelligen. In deze bijdrage betoogt de auteur dat dat oordeel in het licht van het overgangsrecht onjuist is.
P.R. van der Vorst, "Afwijzingsformaliteiten dienen in acht genomen te worden bij opvolgende stuitingen onder de polis", Update VanNiekerkCieremans 17 maart 2016.
Op 26 februari van dit jaar heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de verjaring van het recht op uitkering onder verzekeringspolissen en de vereisten die verzekeraars bij het afwijzen van claims in acht dienen te nemen. In deze update gaat de auteur in op het stuitingsregime, alsmede op de vraag wat dit arrest voor verzekeraars betekent bij het afwijzen van claims.
E.J.W.M. van Niekerk, "Hoe onmiddellijk moet onmiddellijk zijn?", Magna Charta Magazine maart 2016, p. 12 - 23.
Dit jaar bestaat het "nieuwe" verzekeringsrecht tien jaar. Dat is voor Magna Charta aanleiding geweest om in het tienjarig jubileum aandacht te besteden aan baanbrekende arresten in het verzekeringsrecht, nieuw of oud. In dat kader gaat de auteur in op het door de Hoge Raad op 30 november 2007 gewezen arrest inzake Allianz / Staedion. In dat arrest heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan het "onmiddellijkheidsvereiste" in het kader van beredding.
E.J.W.M. van Niekerk, "Het recht op contra-expertise bekeken vanuit juridisch perspectief", interview in Schademagazine 2015, 6, p. 3 - 7.
‘(On)duidelijkheid over contra-expertise’. Zo luidde de kop boven een artikel in de vorige (oktober)editie van De Register Expert en boven een persbericht van het NIVRE over het recht op contra-expertise. Geen andere kopregel kan de huidige situatie in (contra)expertiseland beter weergeven, want zowel over het recht op contra-expertise als over een redelijke vergoeding van de expertisekosten bestaat grote onduidelijkheid, zowel binnen als buiten de branche. Reden voor Troostwijk Expertise om Eric van Niekerk, advocaat en partner bij VanNiekerkCieremans in Rotterdam, te vragen om zijn juridische licht te laten schijnen over deze problematiek.
P.R. van der Vorst & J.R. Wildeboer, “Van poeder tot product; de aansprakelijkheidsrisico's van 3D-printen”, TAV 2015, 1, p. 20 – 25.
De afgelopen jaren is het fenomeen 3D-printen veelvuldig in het nieuws geweest als veelbelovende en disruptieve technologie. Deze techniek stelt ondernemingen (en particulieren) die van oudsher producten bestelden bij toeleveranciers en producenten in staat om zelf (eind)producten of onderdelen te produceren. Dat brengt een verschuiving teweeg van het risico dat inherent aan de fabricage van producten verbonden is. Auteurs brengen met dit artikel de verschuivingen in het aansprakelijkheidslandschap in kaart. Zij bespreken per (bij het printproces betrokken) partij de aan 3D-printen verbonden (niet-conventionele) risico’s en geven daarnaast aanbevelingen voor de praktijk. Ook besteden de auteurs kort aandacht aan de verzekeringstechnische implicaties van dit fenomeen.
E. E. Krikke, “Opschorting en verrekening: twee te onderscheiden vormen van eigenrichting tot zekerheid HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1708 (14-135)”, JutD 2014, 21, p. 17 – 20.
In deze bijdrage staat het onderscheid tussen opschorting en verrekening centraal. Aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:1708) wordt uiteengezet dat een overeengekomen verrekeningsverbod niet in de weg staat aan een beroep op opschorting.
P.R. van der Vorst & J.R. Wildeboer, “De BBr 2014; van beperkt regres naar onbeperkt regres en volledige schadevergoeding?”, BJB 2013, 21, p. 224 – 226.
Per 1 januari 2014 heeft de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (BBr 2014) de (huidige) Bedrijfsregeling Brandregres 2000 vervangen. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste aspecten van de BBr 2014 en enkele implicaties daarvan voor verzekeraars en makelaars/bedrijven. Dit artikel is verschenen in oktober 2013 en gebaseerd op de toentertijd gepubliceerde tekst van de BBr 2014. In die versie werden de in de BBr 2000 neergelegde regresbeperkingen ten aanzien van schadeveroorzakende bedrijven opgeheven. Na het verschijnen van dit artikel is de (uiteindelijke) tekst van de BBr 2014 aangepast. In deze finale versie is - kort gezegd - duidelijk gemaakt dat alleen de regreslimiet van EUR 500.000,-- zou worden opgeheven. Het onder de BBr 2000 geldende vereiste dat de regresnemer "onzorgvuldig handelen" van de veroorzaker dient aan te tonen, is aldus (in de versie van de BBr 2014 zoals die feitelijk is ingevoerd) gehandhaafd.
E. E. Krikke, “De begunstigingsaanwijzing; eenzijdig karakter leidt tot een eenzijdige uitleg”, MvV 2012, 12, p. 345 – 349.
In deze bijdrage wordt het arrest van 21 september 2012, (ECLI:NL:HR:2012:BW6728) besproken, waarin de Hoge Raad aangeeft dat bij de uitleg van een begunstigingsaanwijzing in een kapitaalverzekering ook verklaringen en gedragingen een rol spelen die niet aan de verzekeraar kenbaar zijn. Een dergelijke uitleg van de overeenkomst wordt gebaseerd op diverse bepalingen van art. 7:967 BW en op het bijzondere karakter van de begunstigingsaanwijzing.
E. E. Krikke, “Waar voorzorg een rol kan spelen, over de valkuil van nieuwe risico’s en de rol die het voorzorgsbeginsel hierbij kan spelen”, in: W.H. van Boom, M. van Kogelenberg & M.L. Tuil (red.), Boobytraps, instinkers en valkuilen in het burgerlijk recht, Den Haag: Boom juridische uitgevers, 2012 (reeks: Jonge Meesters), p. 24 – 44.
De producent van producten die nieuwe risico’s met zich meebrengen kan aansprakelijk gehouden worden voor schade voortvloeiend uit niet-kenbare risico’s. Door het voorzorgsbeginsel een rol te laten spelen in bedrijfsrisicoanalyses kan ontkomen worden aan deze onverwachte aansprakelijkheid. Een reguliere risicoanalyse is namelijk ontoereikend indien deze wordt toegepast op nieuwe risico’s, nu bij dergelijke risico’s onzekerheid, ambiguïteit of onwetendheid speelt. Toepassing van het voorzorgsbeginsel kan leiden tot het nemen van herhaalbare maatregelen, welke doelbewust zo zijn geformuleerd dat onderzoek wordt gestimuleerd. Door de rechter een ex ante rol te geven bij het opleggen van verplichtingen aan bedrijven kan daadwerkelijke implementatie van dit voorzorgsbeginsel bewerkstelligd worden. Ook wordt op deze wijze de normatieve vraag of omwille van de technologische vooruitgang onzekere risico’s acceptabel zijn, vooraf beantwoord door de rechter. Potentiële slachtoffers, brancheorganisaties, verzekeraars en de wetgever kunnen een rol spelen bij het stimuleren van een proactieve omgang met onzekerheden.
T.L. Cieremans & P.R. van der Vorst, "Vangnet na een kernramp", Bb juni 2011, p. 6 - 7.
De productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden brengen, ondanks de strenge veiligheidseisen, gevaren met zich, bestaande in exceptionele risico's voor mens, dier en milieu. Op zichzelf genomen is dit weinig nieuws. De realiteit van vandaag roept evenwel verschillende vragen op ter zake de (financiële) gevolgen van een kernramp. In dit artikel wordt een kort overzicht gegeven van de wijze waarop (in Nederland) met (een verwezenlijking van) nucleaire risico's moet worden omgegaan vanuit een aansprakelijkheidsperspectief.
P.R. van der Vorst, "Per 1 juli [2011] treedt het nieuwe verjaringsrecht in volle omvang in werking", e-Newsletter 25 mei 2011, p. 1 - 2.
Vrijdag 1 juli a.s. markeert het einde van het overgangsjaar van het nieuwe artikel 7:942 BW: de verjaring van het recht op uitkering. Dit heeft een aantal gevolgen voor de praktijk. Zo hebben verzekerden en makelaars tot 1 juli 2011 de tijd om oude aanspraken veilig te stellen. Deze nieuwsbrief geeft een kort overzicht van de gevolgen van het einde van het overgangsjaar.
P.R. van der Vorst, “Over schadebeperking door het inroepen van juridische middelen”, JutD 2011, 1, p. 21 - 28.
Naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad van 23 april 2010 (RvdW 2010, 580) wordt ingegaan op het leerstuk van de schadebeperking. In dit artikel staat de vraag centraal of een schuldenaar een benadeelde kan tegenwerpen dat deze laatste zijn schade ten onrechte niet heeft beperkt door het niet inroepen van een juridisch verweer, bijvoorbeeld door het achterwege laten van een beroep op algemene voorwaarden.
P.R. van der Vorst & E. Dans, "Teleradiologie. Enkele juridische implicaties van een nieuw fenomeen", TvGr 2008, 3, p. 187 - 199.
Veel afdelingen radiologie staan voor de keuze: de huidige manier van werken continueren of gebruikmaken van een ‘nieuwe’ toepassing op het gebied van de telegeneeskunde: teleradiologie. Teleradiologie – kort gezegd: het laten beoordelen van radiologisch onderzoek buiten het ziekenhuis – wordt reeds op relatief grote schaal toegepast. Het verschijnsel staat echter juridisch gezien nog in de kinderschoenen. De juridische implicaties van teleradiologie zijn in de Nederlandse literatuur nog niet aan bod gekomen, laat staan in de rechtspraak. In dit artikel worden daarom enkele van deze juridische implicaties geïnventariseerd. Daartoe is literatuur- en jurisprudentieonderzoek gedaan en informatie verkregen van een aantal medische wetenschappers en deskundigen uit de praktijk.
E.J.W.M. van Niekerk, "Regresnemers en wettelijke rente. BAM/Winterthur-arrest geeft duidelijkheid.", PIV-Bulletin april 2007, p. 6 - 7.
Met het BAM/Winterthur-arrest is duidelijkheid gekomen over de vraag of regresnemers in rechte aanspraak kunnen maken op vergoeding van wettelijke rente over de door hen betaalde bedragen, zonder dat die regresnemers de aansprakelijke partij schriftelijk hebben aangemaand.